Arriveren (Expleto Somnus)

Hij arriveert zoals een mens liggend verlangt naar de slaap maar die donkere bewusteloosheid, waarin alles zijde is, zijde en wolken, voortdurend niet kan vinden: je woelt tot je er bijna wanhopig van wordt, niet per se omdat je morgen nou zo ontzettend veel te doen hebt of omdat er niets tijdsverspillender is dan wakker liggen (in het geheel niet: tv-kijken en in de rij staan zijn ruim waardelozer), nee, tijdens het wakker liggen kunnen we zelfs aan dingen denken waar we overdag niet de rust of concentratie voor hebben, wat als niet zeer goed dan zeker ook niet erg slecht is, maar het wakker liggen drijft ons toch traag tot wanhoop (de geduldige houtworm), je weet dat zowel lichaam als geest – die natuurlijk in elkaars verlengde liggen, of, sterker nog, hetzelfde zijn, het één is (om het zo te zeggen) een facet of uitdrukking van het andere, maar de taal heeft nou eenmaal deze valse dichotomie aangebracht en daar komen we niet zomaar vanaf, het is niet aan ons om nu, hier, daar revoluties of evoluties in te gaan lopen veroorzaken – dat lichaam en die geest hebben dus rust nodig en zonder slaap en dromen gaat het domweg niet, “slapend wordt de mens een wakend mens” en “iedere wakkere minuut is een minuut niet geslapen” zei niemand ooit, maar waarom eigenlijk niet, het rolt best lekker van de tong, en feit blijft dat zelfs in gevallen dat we ons helemaal niet moe voelen, we toch echt niet om drie uur ’s nachts uit bed kunnen stappen, wat zouden we nu kunnen ondernemen, de dag begint nog lang niet, we zouden willen dat we zulke bohemiéns waren dat we midden in de nacht aan de dag konden beginnen, maar je bent dertig en hebt je nachtrust nodig…—en net zoals je dus liggend verlangt naar de slaap die voortdurend buiten bereik blijft totdat je ’s ochtends ineens fris en ongedroomd ontwaakt, uren verdwenen in een seconde, je bent toch in slaap gevallen zonder het te merken, waar maak je je toch de hele tijd zo druk over…—zo, ja precies zo arriveert hij, na zijn lange reis, na al zijn ongeduld, na zich, zittend op de ongemakkelijkste treinbank van deze en alle andere werelden, urenlang verveeld te hebben en gebeden te hebben om een spoedig einde aan de reis, Want, oh Hermes en Quetzalcoatl, er staat zoveel op het spel, kan die trein niet sneller, en ik ben vergeten een boek mee te nemen, stom, ik dacht echt dat ik een dun volume met amusante verhalen in mijn jaszak gestoken had maar in de trein beland kwam ik er tot mijn schrik achter dat mijn jaszak enkel stof, een paar stukjes grind en het verfomfaaide, blanco vel van een ongeschreven brief bevatte, dus help mij, alle goden van reizen en wijsheid, bidt hij urenlang, om dan dus toch uiteindelijk plotseling te arriveren, onverwacht, hij moet snel zijn schoenen weer aantrekken (het treint zoveel lekkerder zonder schoenen aan, niemand gelooft hem of mensen vinden het vies, maar we kunnen niet overal rekening mee houden), de trein remt vloekend en hijgend met al zijn kracht – waarom beginnen ze niet eerder met afremmen, denkt hij, maar hij is geen machinist en sommige dingen kun je toch maar beter aan de deskundigen overlaten – en de twintig roodgelakte coupés staan dan zowel eindelijk als sneller dan verwacht stil aan het perron van een groot station in een onbekende stad waar de nacht gevallen is, want waar en wanneer zou een razende trein een gehaaste jongeman anders af kunnen leveren…

~

Dit bericht is geplaatst in De Stad. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.