Ik droomde dat ik een kunstenaar was, en tegelijkertijd de journalist die deze kunstenaar interviewde… Bewustzijn schiet heen en weer, is verstrooid en verdubbeld—niet gespleten, maar tweemaal volledig.
Een klein appartement, smalle gangen, beklemmende keuken, grote woonkamer vol doeken. De grond bezaaid met tekeningen, schetsen, aquarellen op papier, collages. Beeldtaal van Basquiat en Peter Beard. De bejaarde kunstenaar (ik) vertelde de interviewer (mij) dat hij geen idee had dat hij een gevierd visionair was. Zijn zaken werden afgehandeld door zijn zoon—een magere, ongeschoren dertiger die met een jaloerse blik het gesprek volgde, half verborgen achter een vermolmde deur. Jarenlang nam de zoon doeken mee, verkocht ze en kwam terug met miezerige bedragen, slappe bankbiljetten van medelijden. De vader (ik, ik voelde zijn rust en acceptatie, het feit dat bijna niemand zijn werk wilde deed hem weinig, hij voelde niet de wrok en geldingsdrang van het miskende genie maar was volledig tevreden in zijn eigen universumpje) werkte gewoon door.
Op een dag, echter, kwam hem (mij) een artikel in een tijdschrift onder ogen over de opening van de Gogosian Gallery in New York [ik herinner me niet of de naam in de droom genoemd werd, maar ik wist direct wie het artikel beschreef]. De kunstenaar liet de journalist het betreffende artikel zien. Een grote foto toonde een dikke, kale man in pak in de glazen entree van zijn nieuwe kunsthuis. Aan zachtgele wanden hingen verscheidene schilderijen, maar het centrale werk in de hal (zwevend boven een ronde salontafel, zonder touwen of steun) was een relatief klein doek van de vader-kunstenaar. Vanaf dat moment wist hij dat hij een van de voornaamste kunstenaars van zijn tijd was. Zijn werken werden voor miljoenen verkocht, miljoenen die de zoon achterover drukte, zijn vader ervan verzekerend dat hij blij mocht zijn met een paar honderd.
In zijn uiterlijk en beweging deed hij (ik) de journalist (mij) denken aan Matisse, John Baldessari, Allen Ginsberg—bebaarde mannen die kennis en vrede uitstraalden (hoezeer Matisse ook aan Sigmund Freud doet denken). De kunstenaar nam de zaken in eigen handen en bleef op hetzelfde tempo werken, nooit aangespoord of ontmoedigd door externe omstandigheden. De zoon werd bitter en afgunstig nu hij geen functie meer had in zijn vaders leven. Het bleef onduidelijk waar het geld dat hij in het geheim had verdiend was gebleven. Misschien werd hij op zijn beurt ook wel opgelicht, had hij echt het beste voor met zijn vader maar werd hem nu de rol van schurk toebedeeld. We (ik de kunstenaar en ik de journalist) kwamen er niet achter. De vader bleef niets dan genegenheid voor de zoon voelen, zag niet eens een noodzaak voor verontschuldigingen en vergiffenis. Hij maakte zijn doeken en was vol liefde.
Als dromer altijd iedereen en alles. Als schrijver ook. Universum van gedachtevormen.
Tussenzin over S.Freud is ook leuk. Eindzin ook.