Het belang van het irrelevante

Deze tekst werd op 27.v.2020 door mij voorgedragen op urgent.fm, tijdens de radiolancering van Kluger Hans #38

De Karl-Marx-Allee, met uitzicht op de torentjes van de Frankfurter Tor

Alfred Jarry schreef: ‘We zullen niet alles gesloopt hebben tot we ook de ruïnes hebben afgebroken.’*

We praten vandaag over “het belang van het irrelevante.” Voor dit nummer van Kluger Hans beschreef ik zo beknopt mogelijk het leven van Henry Rascolcilly. Rond zijn dertigste begon hij te vervreemden van zijn eigen lichaam, waardoor slapen onmogelijk werd. Een klein probleem van een verder irrelevant persoon—maar voor hemzelf was er niks belangrijkers.

Als Henry in bed lag voelde hij dat zijn denkwezen, zijn meind, niet meer was dan een eenzame mier in het vliegdekschip van zijn lichaam. Zijn lijf voelde akkers groot, opgezwollen. Zijn armen waren lang genoeg om de planeet te omhelzen. Maar zijn bewustzijn was een knikker in een woestijn van zwart zand, een bijna opgebrande lucifer in een glazen potje op de bodem van de zee.

Henry Rascolcilly pakte dit probleem van disproportionaliteit aan door zijn huis te verbouwen zodat alles heel krap werd, en hij verhuisde later naar een piepklein appartementje. Toen dat allemaal niks opleverde, besloot hij zijn eigen lichaam kleiner te maken, en hij liet stukken van zijn ledematen amputeren. En hoe kleiner hij werd, hoe meer hij met zichzelf samenviel.

Ik loop nu op de beroemde Karl-Marx-Allee in Berlijn en ik denk na over zijn en worden, en over afbraak en voltooiing. “Slopen” klinkt zo definitief, een einde door vernietiging, maar Berlijn en Duitsland werden pas één toen de Muur gesloopt werd.

Het begint altijd klein. Waar ligt die grens? Hoeveel irrelevante dingen moet je opstapelen voordat er iets belangrijks ontstaat?, zij het een prestatie of een crisis.

Eén schep aarde graaft geen graf. Eén kiezelsteen wordt geen aardverschuiving. Eén waterdruppel verzwelgt geen steden. Wanneer wordt iets irrelevants iets onontkoombaars? Eén demonstrant werpt geen regime omver.

Rascolcilly begon ook klein: eerst liet hij een vinger amputeren, daarna nog een, daarna een stuk vlees uit zijn dij. En hoe kleiner hij zich liet maken, hoe meer hij zichzelf werd. Wat voor velen een tragedie zou zijn geweest, was voor hem een triomf. Wij mogen zijn keuzes bizar en nutteloos vinden, maar voor hem maakten deze ingrepen het leven nou juist de moeite waard.

De Karl-Marx-Allee is een plek waar het communisme – wat de verdere misstappen ook geweest zijn – zich van een erg goede kant liet zien. Ik ben nu omringd door prachtige, goed gerestaureerde Sovjet-pronkarchitectuur. Hoge strakke muren met ineens neoclassicistische elementen, mozaïeken, fleurige marmerbalkons, en dan de vreemde vuurtorens op de Frankfurter Tor.

Maar de goede kant van het communisme is niet dat dit indrukwekkende DDR-bouw is. Nee, we moeten het áchter de imposante gevels zoeken, waar niet de partijbazen en officieren van de Stasi woonden, maar gewone arbeiders met hun gezinnen. De mensen die tegenwoordig vaak als irrelevant behandeld worden. Onderbetaald, uitgeknepen, hoge huren en geen zekerheid, tót we door corona ineens doorkregen wat écht de essentiële beroepen zijn. Als de wereld ooit weer normaal wordt, zullen we dan proberen te onthouden wat nu werkelijk relevant en irrelevant is?

Rascolcilly liet zijn halve lichaam amputeren en hij sliep beter dan ooit. Hij voelde zich als een schipbreukeling van een onbewoond eiland gered. Hoe meer zijn lichaam kromp, hoe meer zijn vreugde groeide. Hij was eindelijk volledig zichzelf.

Slopen en afbreken klinken als uitwissingen, beëindigingen, maar ze zijn vaak ook Allees naar iets nieuws. Amputeer een arm en word jezelf. Verbrand je mislukte roman en schrijf een nieuwe. Breek een muur af en herenig een land.

De Karl-Marx-Allee was een plek waar gewone, niet spectaculaire mensen een goed huis kregen. Dat kan deels het pochen van de paranoïde en tirannieke DDR zijn geweest, maar ik zie het liever als een kleine triomf tussen de ellende.

Ik hou niet per se van literatuur over gewone mensen—of eigenlijk van personages die van de schrijver normaal moeten zijn. Ik hou van vergeten genieën, excentrieke mislukkelingen, belachelijke schurken. Mensen die lak hebben aan de wereld en haar lofprijzingen, of het uitblijven daarvan. Dat is ook een viering van mensen die irrelevant lijken: irrelevant omdat hun uitvindingen niet populair werden, of omdat hun kunstwerken slecht verkochten. Maar daarmee waren ze nog niet onbelangrijk. De wereld gaat aan velen voorbij en is geobsedeerd door branie, opschepperij en behapbaarheid. Dingen die in de grauwe kaken van de geschiedenis uiteindelijk vergeten zullen worden—irrelevant.


~
« Kluger Hans #38, waarin ook mijn tekst over Henry Rascolcilly verscheen, is hier te bestellen. (PS. Een andere tekst van mijn hand staat in Kluger Hans #36) »

* ‘[N]ous n’aurons point tout démoli si nous ne démolissons même les ruines.’
  —motto van Jarry’s Ubu enchainé, 143, in: Ubu roi (Parijs: La Revue Blanche, 1900). 143-244.

 

Dit bericht is geplaatst in Biografieën, Schurken. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.