Door zijn verstrooidheid en ongeneeslijke onhandigheid liet mijn vader met grote regelmaat het eten aanbakken, droogkoken of in de oven zwartverbranden. Hele maaltijden tot pulp bedorven, maaltijden die vervolgens wel verorberd moesten worden—er was geen geld voor tweede kansen en alleen als een ovenschotel door werkelijk giftige asfaltlagen bedorven was, mocht er een snee brood gegeten worden. En mijn vader waagde zich zelfs wel eens aan een volledig verkoold stuk vlees. Zijn blik vol spijt naar ons en zijn salaris zou iedere beeldhouwer een genoegen zijn. De knokige armen schurkten langs zijn brede lijf, de schouders kwamen een beetje omhoog, en soms fluisterde hij, voor hij met een bot mes verlegen zijn speklapje aansneed, ‘cibi condimentum est fames,’ Wij begrepen later pas wat dat betekende.
Ontbering, ontbering, en het heeft ertoe geleid dat ik nu, niet langer beknot door financiële problemen, toch nog culinaire voorkeuren heb die, als volwassene onder volwassenen, ongewoon gevonden worden. Groente smaakt niet als groente voor het tot drab stukgekookt is, behalve peper en zout kan ik geen specerijen verdragen. Een luxe eetgelegenheid is voor mij geen Rijstebrijberg maar een onbekend eiland, iedere ober een prospero die mijn diepgewortelde caliban angst aanjaagt. Iedere menukaart is een nauwelijks leesbare grafzerk met reliëfloze hiërogliefen—het ontbreekt mij aan handvatten om de boodschap te vertalen.
Regelmatig ga ik daarom bij mijn bejaarde vader op bezoek, en dan koken we zoals hij kookte, dan eten we zoals we aten. Hij roert met zijn vork in iets dat waarschijnlijk bloemkool was, giet er nog wat vleesjus overheen, en samen slobberen we ons lachend naar vroeger, toen mislukking tenminste nog te voorspellen was.
Mooi beeldend geschreven! Van genoten.