OOK ALLEEN IN BERLIJN

Een man op blote voeten rent langs alsof hij een bus moet halen. Zijn dunne, roze broek wappert als de vlag van een land dat nooit bestaan heeft.

De verrotte stoep is hier en daar gerepareerd met vers asfalt. Zwart wondvocht, zwarter dan de straatstenen, zwarter dan het vuilnis.

Het is warm op het balkon. Ik heb mijn schoenen terzijde geworpen en lees een boek dat mijn brein aanzwengelt. Zoveel in de wereld is saai. Zoveel in de wereld is prachtig. Ik heb mijn benen omhoog, mijn tenen in de metalen reling gevlochten. Ik drink bekend bier maar het smaakt nieuw.

In de verte hoor ik kerkklokken, op een vrijdag – wat zouden ze aankondigen? Vanuit een andere hoek wordt het klokgelui nu doorsteden door de islamitische oproep tot het gebed (ik wou dat ik de term daarvoor kon onthouden). De klokken hebben hier al lang geen monopolie meer. Een man zingt woorden op een ritme dat mij vreemd is.

Op de blinde, zachtgele muur van een flatgebouw is een reusachtige roos geschilderd, bloeiend. Alleen dat: een roos, met wat strepen eromheen, als lichtstralen. Als sporen van een explosie. Soms hoeven dingen helemaal niks te zeggen.

Ik hoor zo veel geluiden – nu een motorfiets die lekker lawaai maakt, kinderen die op het plein bij het standbeeld van een engel spelen, een paar luie meeuwen die toch wel iets beters te doen hebben… – maar toch ligt er een stilte over de stad. Over mij. Een rust.

Ik voel me… vredig. Wat een kutwoord. Vrediger dan ik me in lange tijd gevoeld heb. Het woord “thuis” heeft voor mij nooit echt iets betekend.

~

Dit bericht is geplaatst in De Stad met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.