Daarop grinnikte ze voor het eerst die avond en ze ging iets rechterop zitten. ‘Die uitdrukking heb ik al lang niet meer gehoord. “Hij gaat de bergen in” was vroeger in deze streek een uitdrukking om aan te geven dat iemand een moeilijke beslissing te nemen had, omdat de mannen in deze regio – en natuurlijk alleen de mannen – in hun eentje of met een vertrouweling door de bergen wandelden als ze worstelden met familieproblemen of financiële vragen, of met huwelijksaanzoeken voor hun dochters die ze geen van alle aan de opgeschoten kerels van het dorp af wilden staan, maar ach, trouwen moesten ze toch een keertje, dus waarom niet nu?
Niemand wist wanneer dit gebruik was begonnen, maar iedereen was het erover eens dat het oud en traditioneel was en daarmee goed en gepast.
En als er een belangrijk geschil was over vee of land of kaprechten, iets waar ze het hof van de plaatselijke prins niet mee lastig wilden vallen en waar de deken van de parochie zich niet mee te bemoeien had (van zulke dingen hadden geestelijken immers geen verstand, of ze hadden er in elk geval niks mee te maken), dan togen de ouderen en herenboeren en lagere magistraten ’s ochtends vroeg in een lange rij het woud in, en door het woud bereikten ze het gebergte, en ze liepen niet over de smalle paden recht omhoog naar de koudste richels maar slenterden door de milde passen waar een mens nog eens een goed gesprek kon voeren zonder bang te hoeven zijn uit te glijden en dan stortend in een ravijn vier of vijf seconden te hebben om over zijn falen en verdriet na te denken. Met hun hoog opgetrokken sokken en hun opgepoetste wandelstokken stapten de mannen door de bergen, en wanneer ze terugkeerden was er een besluit genomen, altijd unaniem, of in elk geval werd er over onenigheden niet gerept—daar waren de bergen tenslotte voor.
De vrouwen die met hun mouwen opgestroopt en doeken om het voorhoofd gebonden de mannen in de vroege avond eensgezind terug zagen keren, stootten elkaar aan en riepen dan schertsend dat de kerels vast geen berg hadden gezien, maar een fust bier en wat flessen brandewijn in het bos hadden verstopt en de hele dag als vrijgezellen hadden zitten zuipen. Dan lachten ze hard en het gelach steeg op als een wolk van vlinders en de vlinders fladderden rond de hoofden van de beledigde mannen, die stoïcijns zwegen en voor zich uit keken, maar ieder dacht stiekem in zichzelf dat dat een veel beter idee was geweest.’
~