REMBRANDT BEGRIJPEN

Ik zat gisteravond in een kroeg met een vriend – laten we hem C. noemen – te drinken en te praten terwijl ik eigenlijk op bed wilde, we waren al drie dagen aan het praten en het drinken, maar zo vaak kwam ik ook niet in de stad, en hoewel ik kapot was en bang dat ik niet veel interessante dingen meer te delen had, zei ik na het eten zelf, Zullen we nog even naar Noortje om wat te drinken?, zo’n vraag die je mond al verlaten heeft voordat je eigenlijk weet wat je gaat zeggen en of wat je gaat zeggen overeenkomt met wat je wilt.
We hadden nu al vier rondjes gehad en het einde was nog niet in zicht, ik wist niet hoe ik op de rem moest trappen, ondanks die doffe hoofdpijn van vermoeidheid en droge katers overgoten met nieuwe alcohol die ook weer opdroogde en zo door en door. C. bestelde telkens hetzelfde als ik, wat tegelijk irritant en vertederend was. C. is een kunstschilder. Ik ben geen groot kunstkenner, maar wel een liefhebber (wie geen liefhebber van kunst is, heeft nog niet genoeg kunst gezien) en zoals altijd trok de zwaartekracht van het gebrek aan nieuwe onderwerpen ons naar schilderkunst. C. bewondert vooral heel klassieke kunstenaars, de donkere Spanjaarden en de Italiaanse frescoschilders, Hollandse meesters en Duitse romantici, bijna zonder uitzondering kunstenaars die ik zelf minder interessant vind, maar ik kon doen alsof ik ze interessant vond, want praten is zalig, zelfs als je niet helemaal meent wat je zegt.
En ik zei dat Rembrandt om licht draaide, chiaroscuro, de caravaggioëske lichtval op een monnikskap, een bende opgeschoten schutters, een baby die om obscure redenen door een roofvogel gestolen wordt, wat was daar ook alweer aan de hand?—al die uitgelichte figuren in hun cellen van bruin en zwart…
En hij onderbrak me en zei dat ik niks van Rembrandt begreep, Ja, Caravaggio gaat om licht en daarom zijn zijn onderwerpen doods, briljant uitgevoerde lichtval op lijkwades, alles grafmaskers, nepmensen nauwelijks geanimeerd door explosies van goud. Hij zei dat Caravaggio een prutser was, en ook nog eens onsportief, een slechte verliezer, als we de geruchten over de fatale tenniswedstrijd moesten geloven, en ik had geen idee waar hij het over had maar liet hem praten.

Rembrandts werken, zei hij, Beelden geen levende doden af maar gaan over de dood zelf, over de dood en het leven en over eenzaamheid.
En ik protesteerde, Dat zeg jij over alles.
En hij antwoordde, Ja, omdat alles nou eenmaal over eenzaamheid gaat. Wil je mij daar de schuld van geven?
En ik lachte, half schamper, half geamuseerd en bestelde nog een whiskey sour. Hij bestelde hetzelfde.

~

Dit bericht is geplaatst in De Stad. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.