Truman

A

ls ik de deur uitga zie ik dat de stad mij niet verwachtte: de gebouwen staan er al wel maar ik zie dat ze nog luttele centimeters uit de stoep oprijzen, hier en daar vouwen laatste hoekjes glaswand zich over stalen geraamtes. In de verte zie ik het asfalt nog uitrollen en dan heel stil gaan liggen, zoals iemand die opzichtig een deuntje fluit om te doen alsof er niets aan de hand is. Mensen lopen over straat, een air van individualiteit rond hun persoon, een pastiche van doelmatigheid. Ze zijn snel, maar net niet snel genoeg.

Alleen de flats en kantoorblokken direct rond mijn huis zijn permanent, een perfecte illusie die bepaalde instinctieve gedachten hoort aan te spreken: als alles wat ik zie bewegingsloos is, bevroren in betonnen evenwicht, dan moet de ruimte buiten mijn gezichtsveld ook wel zo zijn. Maar ik heb ze al lang geleden betrapt en weet dat mijn raam als een diep bioscoopscherm is: hoe dicht ik mij ook tegen het glas aandruk en om de hoek probeer te turen, er zijn grenzen aan mijn blik en alleen binnen die grenzen is de wereld solide. Wat ik zie is enkel wat voor de scène noodzakelijk is.

En de mensen, ze zijn als personages in die film. Wie van het scherm verdwijnt bestaat niet meer, al moet gezegd worden dat ze ontzettend hard hun best doen om het voor te laten komen alsof ze levens hebben die zich voorbij mijn aanwezigheid uitstrekken. Afspraken, opdrachten, hobby’s, colleges, vakanties—wat ze al niet verzinnen om hun skeletachtige leventjes aan te kleden. Twee vragen hierover zijn nog altijd niet beantwoord. Ten eerste: waarom doen ze dit? Ten tweede: doen ze dit op eigen kracht, of is het mijn verbeelding die ze aandrijft?

Als mijn fantasie de onbewuste motor van hun bestaan is, dan volgt het dat mijn fantasie hun essentie is. Figuranten die voor eeuwig in de coulissen staan wachten tot ze hun opwachting in mijn verhaal moeten maken, sigaretten rokend en klagend dat hoe hard ze ook werken, er voor hen nooit een hoofdrol in zal zitten. Het zou ook betekenen dat ik alleen ben en nog nooit een ander mens heb ontmoet. Dat ik een megalomane god ben en dit alles slechts in het diepst van mijn gedachten bestaat.

De vragen die zouden volgen op de conclusie dat ze dit op eigen krachten doen, zijn te beangstigend om mezelf te stellen. Ik doe daarom maar mee en geef regelmatig acte de présence en probeer te vergeten, altijd maar te vergeten.

Dit bericht is geplaatst in De Stad, Vragen en Meer Vragen met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.