Wat er gaande is

The audacious nature of the sarcaphogus players (©C. Ronda 2015)

Een man ligt op straat, van top tot teen gekleed in verlopen spijkerstof. Vier, vijf mensen staan om hem heen, niet heel erg bezorgd. Een snelle demografische analyse maakt duidelijk dat het figuur op de straatstenen niet tot de groep omstanders behoort: ruime socio-economische afstanden, om van leeftijd niet te spreken. De man op de grond lijkt dakloos. Niemand helpt hem overeind. Hij beweegt niet. Een ambulance komt zwijgend aangereden, hoe ze weten dat het geen levensbedreigend noodgeval is, weet ik niet. Ze zijn even neutraal als brandweermannen, ze proberen geen oordelen mee te brengen, politieagenten zijn zwijnen maar wie kan er nou iets tegen ambulancebroeders hebben? Twee gespierde jongemannen stappen uit om het lijf te inspecteren. Ze zijn door de wol geverfd, dat zie je direct aan het gebrek aan bezorgdheid, ze lijken eerder onverschillig. Het is geen wreedheid, geen ontbreken van basale empathie—ze kennen nou eenmaal hun pappenheimers. Een van de mannen port in het lichaam op de grond, Hé, gaat het goed vriend? De bespijkerstofte lichaamsvorm komt overeind als een trekpop die lang door zijn verveelde eigenaar genegeerd is en nu ineens weer aandacht krijgt. En de pop heeft wat te melden. Hij sleurt zich schreeuwend van de grond, het kost hem duidelijk moeite te ontdekken wie hem wakker gemaakt heeft. Niemand verstaat wat hij zegt, afgezien van het ene woord dat hij blijft herhalen, schreeuwend en mompelend en grommend: Idioten. De rest is dronken larie. De brave ambulancebroeders (”braaf” zonder ironie of sarcasme geschreven, ze doen hun goede, noodzakelijke werk zonder klagen) lijken hem te willen overtuigen mee te komen, Kom, slaap je roes toch uit.

De mensen om het microspektakel heen (jongelui die in hun gedistantieerde vrolijkheid even zeer wreed lijken, maar iemand moet toch 112 gebeld hebben?) lopen langzaam weg, lachend, maar niet lachend uit hardvochtigheid of desinteresse, denk ik, maar lachend uit ongemak en de afgrondtwijfel waarin ieder zich af moet vragen of er een normaliteit is waar ze aan vast kunnen houden, of dat het leven dat goed lijkt (hoe verschrikkelijk gecompliceerd het ook is) misschien toch alleen uit die dunne laklaag bestaat waaronder de waanzin doemt…

…ik keek in een korrel zand en zag helemaal niks, ik keek in de ogen van een dakloze alcoholist en zag mijn eigen toekomst. De gekte is geen uitzondering, we staan allemaal aan de rand van Het Ravijn en beschaving is niets meer dan de constante aanhoudende doorlopende niet-aflatende worsteling om niet in de diepte te verdwijnen…

…de dronkaard schreeuwt nog steeds Idioten!, laat me nou met rust. De broeders geven hem zijn zin en vertrekken. Kort verdwaald in mijn eigen angst voor de kloof heb niet gezien of ze hebben geprobeerd hem te dwingen mee te komen. Hij wil niet. Hij accepteert geen dwang, geen systeem, geen opgelegd concept van normaliteit, van Hoe Het Hoort of Wat Het Beste Voor Je Zal Zijn. Hij wil geen hulp want hij weet wat er gaande is.

De omstanders zijn verdwenen. De ambulance rijdt weg. Ik probeer me op mijn bier te concentreren. De dronken man staat op het midden van het plein en maakt iedereen—en niemand in het bijzonder, hij spreekt tot ons allen—nog tien minuten lang uit voor idioten, voor hij wegstrompelt, verzwolgen door een wereld die zijn waarschuwingen voor beledigingen aanziet.

~

(collage: The Audacious Nature of the Sarcaphogus Players
© CCQA 2015)

~

Dit bericht is geplaatst in Kloon met de tags , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.