Wie drinkt er nog alleen?

Je staat op de dwarsbalkjes van je kruk en je buigt ver over de bar om even goed te kijken wat voor gin ze hier op voorraad houden, je buigt eigenlijk wel erg ver, de langharige cocktailtovenaar moet zelfs een stapje opzij doen omdat je hem anders recht op zijn glimmende lippen zal zoenen. Oppassen dat je niet in de spoelbak dondert, je bent wellicht dronkener dan je denkt, zeg je tegen jezelf—en die gedachte stemt je trots: jij kunt jezelf nog inschatten, jouw geest blijft overeind waar anderen reeds gesneuveld zouden zijn. Je bent trots op je wilskracht en je stevige gestel, want je bent vaak dronken maar zelden hulpeloos.

Je buigt voorover en bekijkt de plank prachtige flessen. Eén heeft een bepaalde groene kleur die je op dit moment enkel als “glasgroen” kunt beschrijven, maar dat klinkt zo lui, en trouwens, het is niet eens wijnflesgroen, dus wat voor kleur bedoel je nou eigenlijk? De naam van dit merk heb je nooit goed uit leren spreken: als mensen het je voordoen lijken hun klanken niet overeen te komen met de krullerige lettercombinaties op het etiket, en iedereen zegt telkens nét weer iets anders.

Een tweede fles is lichtblauw, zwembadblauw: de Bombay, herken je overal. Dat is geen opschepperij of überhaupt ook maar een prestatie, iedereen herkent die fles overal. De rest van de flessen is wit of bruin—apothekersbruin, bruin als de plastickleur van de nieuwe potjes waarin een landelijke drogist heel authentiek & ouderwets zijn vitaminepillen is gaan verkopen, want alles moet tenslotte wijken voor de vergruizende wielen van de nostalgie-industrie.

De meeste etiketten denk je te herkennen en je hebt over bijna ieder drankje een duidelijke mening—dat is wél opschepperij, alsook volkomen correct. Je drinkt nou eenmaal veel.

Uiteindelijk kies je voor Monkey 47, dat is een van je favoriete gins, niet zozeer omdat jij de meest ontwikkelde smaakpapillen op deez’ aard hebt en na eindeloos wikken en gorgelen deze boven alle andere verkozen hebt, maar omdat er een aapje op het label staat en een vriendin je eens verteld heeft dat het een geweldige gin is (“Fan-tas-tisch”, zei ze), en het placebo-effect van de aanbeveling is sterk, of misschien ben je volstrekt ruggengraatloos, of misschien had ze gewoon gelijk, want je vindt het echt een van de lekkerste gins, veel ginmerken worden alsmaar zoeter omdat de globale smaak alsmaar infantieler wordt, maar de Monkey buigt niet voor gemene delers. Het is een dure keuze, maar goed. Wacht, heb je nog wel geld?, ach, aangezien je toch al dronken bent doet dat er niet eens meer toe, kies de aap, the monkey on my back, en giet je bakkes vol en voller, laat maar komen!, tot je golvend in een avondwinkel sigaretten staat te halen en je afvraagt of je de rekening in de kroeg wel betaald hebt—macht nichts, je bent er morgen toch wel weer, met excuses en dankzeggingen voor het personeel, aflaten en halleluja’s.

Buiten, de kou legt natte washandjes op je wangen, je voorhoofd. Vonkwieltje ratelt, longen creëren een nicotinevacuüm, je ademt uit. Bevrijding.

~

Dit bericht is geplaatst in Extase. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.