Zijn, Moeten en de Moraal van het Verhaal

E

nkele jaren geleden toen ik met vrienden aan het drinken was wurmden ijsberen zich, zonder dat ik me kan herinneren hoe het gebeurde, het gesprek in. Aangezien een van de vrienden grossierde in chargerende stellingen verbaasde het niemand dat hij al snel zoiets zei als: ‘IJsberen kunnen niet overleven in dit klimaat, dus hebben geen biologisch bestaansrecht.’ In plaats van deze uitspraak te ondergraven met feiten over klimaatsveranderingen en menselijke vernietigingsdrang, wist een andere aanwezige deze belachelijke opmerking in één keer van tafel te vegen door te zeggen: ‘Je verwart wat is met wat moet zijn, een kapitale vergissing in iedere redenering.’

Lange tijd heb ik deze gedachte door mijn hoofd laten rollen en constant heb ik de prachtige waarheid ervan geproefd. Pas kort geleden kwam ik erachter dat dit retorisch-filosofische idee van origine uit de morele wijsbegeerte van David Hume komt en bekend staat als het “Is-Ought-probleem”: in de manier waarop mensen over de werkelijkheid spreken wordt de wereld zoals deze is vaak gespiegeld aan een idee over de wereld zoals deze zou moeten zijn (“ought to be”). Voor Hume betekende dit inzicht voornamelijk dat we beweringen over morele verplichtingen niet moeten zien als feitelijke beweringen en dat we ons dus bewust moeten zijn van de soms beperkte reikwijdte van ons oordeel. Dit wordt heel duidelijk als we een absurd voorbeeld nemen, zoals bijvoorbeeld de stelling ‘Bomen zouden van speculaas gemaakt moeten zijn.’ De spreker veroordeelt hier bomen omdat ze niet aan diens idee van de beste van alle werelden voldoen—tres ridicule bien sur.

Het wordt anders als we het idee directer op onszelf betrekken: ‘Simon zou vaker moeten vragen hoe het met mij gaat.’ Voor de spreker in kwestie is het waarschijnlijk niet duidelijk dat het hier om een waardeoordeel gaat omdat deze stelling zo nauw overeenkomt met diens wereldbeeld. Hier worden wat is en wat moet zijn echter door elkaar gehaald, wat niet betekent dat de uitspraak onmiddellijk onwaar is geworden maar wel dat men de situatie en de stelling eens onder de loep moet houden. En dan zal men zien dat Simon niet zomaar een egoïstische rotzak is (al blijft dat een van de mogelijkheden), maar dat de spreker bepaalde normen handhaaft waar Simon niet aan voldoet. De vraag die dan relevant wordt is of de verwachtingen die de spreker van Simon heeft redelijk en eerlijk zijn: mag ik dit van Simon verwachten? De ergernis van de spreker heeft een duidelijke oorzaak, maar die ligt niet enkel in Simons vermeende laksheid maar evenzeer in de (nog vast te stellen) (on)redelijkheid van de verwachtingen.

Dit is-ought-probleem werkt echter ook de andere kant op—er is een zogenaamde reciproque relatie: de feiten dicteren niet de enige en noodzakelijk omstandigheden maar zijn (deels of volledig) het gevolg van keuzes waaraan ook weer morele beweringen ten grondslag hebben gelegen. Dit betekent dat de dingen niet domweg zijn zoals ze zijn maar dat mensen de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid hebben de wereld te veranderen als ze besluiten dat deze niet zo is als zij willen. Dit gaat niet alleen om, bijvoorbeeld, het bouwen van dijken, maar ook om het gebruiken van inentingen, het sturen van ontwikkelingshulp en het subsidiëren van kunst. Als we zouden zeggen dat dijken de zee belemmeren, inentingen tegennatuurlijk zijn, derdewereldlanden zichzelf zouden moeten redden en kunst alleen steun verdient als mensen het willen zien, dan moeten we niet doen alsof we onbreekbare wetten volgen (natuur, godsdienst, populisme en vrijemarktdenken), maar moeten we uitkomen voor de morele keuzes die we maken. Of die keuzes goed of fout zijn staat hier niet eens ter discussie—het gaat erom bewust te zijn van en verantwoordelijkheid te nemen voor de keuzes die we maken en de ideologieën die daarachter schuilen. Het is zeer schadelijk te doen alsof een ideologie (het inherente utopische denken waar de mens niet buiten kan) waarheid is geworden zonder deze waarheid het vuur aan de schenen te leggen.

Steven Pinker, de bekende psycholoog en taalkundige, vraagt in zijn How the Mind Works (1997): ‘How did ought emerge from a universe of particles and planets, genes and bodies?’ (p.559). Het antwoord is: uit de mensen, gevormd door de deeltjes, genen en lichamen, die proberen samen te leven op deze planeet.

Terugkomend op de ijsberen kunnen we nu zeggen dat er twee “Humiaanse” valkuilen zijn: zeggen dat deze poolbewoners hun bestaansrecht verloren hebben is even fout als stellen dat klimaatsverandering slecht is omdat ijsberen zich niet aan kunnen passen. Wat eerst vastgesteld moet worden is of wij willen dat ijsberen buiten dierentuinen kunnen overleven. Hoe simpel het antwoord daarop ook mag lijken, het is altijd een keuze. Keuzes maken is nooit makkelijk, maar het maakt ons menselijk.

Dit bericht is geplaatst in Dromen, Voor Vandaag, Vragen en Meer Vragen met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.