Casper Boekzoon was een van de gelukkigen, een van de laatste mensen die de stervende moederwereld mochten verlaten. Uit het raampje zag hij de smeulende ruïnes van de aarde in haar nadagen: een dor landschap van snelwegen en vergezichten vol dood gras en dode dieren. Iedereen wist dat dit waarschijnlijk de allerlaatste vlucht zou worden. Dit schip kon nog vertrekken, maar nu was er op de hele planeet niet meer voldoende brandstof te vinden om de gulzige tanks van een volgende raket te vullen. Iedereen die de mazzelaars weemoedig uit kwam zwaaien was een omgekeerde schipbreukeling, nooit aangespoeld maar toch gevangen en verloren op een onbewoonbaar eiland.
Casper tuurde door het dikke patrijsvenster naar de kleine groep die op het platform afscheid mocht nemen, beschut achter grote hittewerende schermen met grote ramen van glasplastic—onbreekbaar maar troebel. Zo door twee lagen gefilterd was het moeilijk iemand aan de andere kant goed te ontwaren, maar uiteindelijk herkende hij zijn vrouw aan het wriemelde kind dat ze op haar arm hield: Casper Boekzoon XII, op de valreep nog een mannelijke telg voor het geslacht der Boekzonen, gedoemd om het uitdoven van de horizon nog mee te maken. De hogere officieren en geleerden mochten één en soms zelfs twee familieleden meenemen, maar Caspers jasje telde te weinig sterren, en afgezien van een enkele hutkoffer met persoonlijke bezittingen ging hij alleen op reis. Hij voelde niet veel verdriet. Daar zorgden de injecties die de zusters hem hadden gegeven wel voor. Alleen de bemanning die het schip buiten de dampkring naar zijn koers zou navigeren was niet gedrogeerd, maar die bestond dan ook volledig uit chemische eunuchen zonder diepe emotionele capaciteiten.
De vele injecties maakten het Casper sowieso moeilijk iets anders te voelen dan een overweldigende loyaliteit aan de Sterrenstaat. In hem kolkte de diepe overtuiging dat alles goed zou komen en dat de Heldere Kapitein, aanvoerder van de vloot en kaesar van de koloniën, voor zijn onderdanen zou zorgen. Niemand had Casper verteld op welke planeet ze hem uiteindelijk neer zouden zetten, maar hij wist zeker dat de verdeling eerlijk zou zijn. Hij verwachtte niet op Cælum Nova terecht te komen, maar was ervan overtuigd dat de Kapitein dat het liefste zou hebben, Casper het liefst dicht bij hem zou hebben. Door deze genegenheid was hij bereid te doen wat nodig was om de Kapitein te dienen.
De motoren ronkten. Het aftellen was begonnen.
En het beste was natuurlijk dat hij in de kolonie eindelijk weer echte boeken zou hebben, dat was de reden waarom hij uitverkoren was om mee te reizen. Een familie van bibliothecarissen zonder bibliotheek was een schande, een Onzinnigheid volgens de Militaire Code, en Onzinnigheden moesten geëuthanaseerd worden. De hele familie zou opgeheven zijn, de lijven naar de vleesfabrieken getransporteerd. Net op tijd was gebleken dat er op de koloniën een gebrek aan bibliografische kennis was, en de Boekzonen waren tijdelijk gered. Op dat moment werd het schip klaargemaakt voor lancering, en iedereen wist dat dit ieders laatste kans was. De loterij stond in principe open, maar zieken en ouden van dagen werden verzocht zich niet in te schrijven. Uiteindelijk werden de bejaarden, de invaliden en de gemuteerden eenvoudigweg uit de kantoren geweerd, de Kapitein wilde geen risico’s lopen. Toen Caspers naam uit de machine rolde gedroeg iedereen zich verheugd, maar natuurlijk was men alleen maar jaloers of onverschillig. Zijn vrouw had hem formeel gefeliciteerd en was bij haar ouders ingetrokken. De drugs die in het drinkwater zaten maakten het haar onmogelijk boos of treurig te zijn, en Casper begreep wel waarom ze zoveel water dronk. Het gevoel achtergelaten te worden moet verschrikkelijk zijn, had Casper in de dagen voor de lancering gedacht. Er restte de bevolkingen van Terra en Luna geen kans meer, er zou geen redding van de sterren komen. De rijkdom van Terra was volledig opgebruikt; zowel de natuurbronnen als de genetische mogelijkheden waren uitgeput. Zelfs al had de vloot de capaciteit om de overgebleven anderhalf miljard aardbewoners van hun stervende planeet te plukken, en hadden de zeven koloniën voldoende ruimte om al deze nieuwkomers te accommoderen, dan nog zou de Heldere Kapitein waarschijnlijk besloten hebben hen aan hun lot over te laten. Met handicaps geboren kinderen waren al een eeuw geen zalige zeldzaamheid meer, ze waren de standaard. De helft van de bevolking was blind, doof, beenloos, geestelijk gehandicapt, psychotisch. Op Luna was het niet veel beter, al kampten ze daar vooral met mutaties in puberende jongeren die op het barre landschap van de maan teveel aan de zonnewind blootgesteld werden. Hier viel niets meer te halen, de mensen zouden enkel een last zijn en het overleven van de mensheid bemoeilijken. Casper zat knikkend in zijn stoel terwijl hij deze gedachten door zijn brein liet rollen. Hij keek naar zijn eigen zoon die zonder ogen ter wereld was gekomen. Er zat geen deuk in zijn schedel waar de ogen hadden moeten zitten, als foetus had hij domweg nooit eraan gedacht te willen kunnen zien, zoals bij een grotsalamander die al millennia niet meer in het daglicht is gekomen de ogen langzaam weg evolueren. Een last, dacht Casper.
De wereld was stervende en iedereen wist het, er kon geen geheim van worden gemaakt. Na de droogte en de vuren die dag en nacht de hemel rood kleurden werd er gefluisterd dat alleen een overstroming de wereld nog zou kunnen redden en deze weer vruchtbaar kon maken. Wat een deceptie, wat een bedrog. Toen de vloed eindelijk kwam vernietigde het water alles wat de vlammen onaangetast hadden gelaten. Een woestijn van een zee. Eén ding was waar gebleken: de branden waren gedoofd, maar er zou nooit meer iets groeien. De mensen overleefden op het weinige dat andere planeten als voedselhulp naar de aarde zonden. Computergestuurde raketten strooiden elke paar maanden grote ladingen ingeblikt eten over de rottende steden. Maar ook dat, had de Kapitein laten weten, zou nu ten einde komen. De aardlingen vormden een mismaakt ras dat niet langer onderhouden kon worden. Het speet hem, het speet hem echt. En iedereen geloofde hem, had zelfs medelijden met de roerganger die zulke verschrikkelijke beslissingen moest nemen. Zodra de gelukkigen zich aan de zwaartekracht van de grote blauwe moeder hadden ontrokken zouden de laatste overlevenden zich in bed oprollen om het einde af te wachten. Natuurlijk waren er voorraden, hier en daar was zelfs nog een supermarkt die wat spulletjes verkocht. Het was dus de vraag wat sneller zou komen: een einde aan het voedsel, of het imploderen van de planeet die zo vermoeid was. Het interesseerde niemand meer, daar zorgden de met kalmeringsmiddelen gelardeerde atmosfeer en het drinkwater wel voor. Het einde zou rustig en ordentelijk verlopen.
Een streep van vuur tekende zich af aan de hemel. Het allerlaatste schip was vertrokken. Casper Boekzoon XII had geen idee wat er gebeurde, alleen dat het veel lawaai maakte. Zijn moeder sjorde hem wat hoger op haar armen en zwaaide voor de vorm nog naar het glinsterende puntje dat nu al bijna niet meer te zien was. Naast haar stond een oude man te huilen, maar ze begreep niet waarom. Ze zou naar huis gaan en wat water drinken. Dan op bed, voor eeuwig.
Wow, consistent verhaal. Eigenlijk een eerste hoofdstuk van een roman…. ik ben nieuwsgierig naar het vervolg. Welke verrassing, welke redder wacht de aardbewoners nog? Of wat na de ondergang? En die Casper en de Kapitein lijken ook nog wel wat uit te stukken te hebben….