I
k heb de hele nacht met de wolf gevochten. Klauwen scheurden over naakte huid, handen grepen in ruwe grijze kluwen haar; ik staarde in goudgele ogen terwijl ik zijn kaken van me wegduwde; de vlammen flikkerden tussen zijn glimmende kaken. Als één lichaam rolden we door de diepe sneeuw, warm bloed spatte overal. We waren op een klif, een donker woudlandschap gaapte tot in de verte om ons heen. Ik wilde hem met mijn laatste krachten van de rots afgooien. Op dat moment werd ik wakker, maar ik weet dat hij op me wacht, de grijze wolf met de goudgele ogen, en onze worsteling is nog lang niet voorbij.