De tijd is een idioot onderwerp om over te schrijven, veel te groot om iets over te zeggen zonder te vervallen in aforismen die alleen op hoge leeftijd gepast zijn. Tijd is subjectief, kunnen we zeggen, tijd is een uitvinding. De enige manier om de tijd af te lezen is door een ruimtelijke verplaatsing te meten: het draaien van de raderen, het opkomen van de zon, het trillen van atomen. Het is de ervaring van tijd die van veel groter belang is dan enige objectieve eigenschap daarvan: een nieuwe dag begint niet als het middernacht is geweest, maar als je ’s ochtends wakker wordt.
Zo is het ook een illusie te denken dat het woord “eeuw” een periode van honderd jaar aanduidt. Als we “de negentiende eeuw” zeggen, bedoelen we niet de jaren tussen 1801 en 1900—want wat zouden we aan zo’n afbakening hebben? We proberen veeleer te raken aan dat efemere begrip Zeitgeist om zo, metonymisch, een hele cluster aan ontwikkelingen, denkwijzen en crises te benoemen. Daarom kan je stellen dat de negentiende eeuw begon in 1789 (Franse Revolutie) of 1815 (einde van de Napoleontische oorlogen), en tot 1945 (einde van een andere oorlog) liep—toen samen met alle oude politieke verhoudingen het humanistische wereldbeeld onherstelbaar verbrijzelde. Dit maakt de twintigste eeuw een stuk korter dan honderd jaar. Of de twintigste nou de eeuw van de Koude Oorlog was, de eeuw van Amerika, de eeuw van het postmodernisme of de eeuw van de televisie, hij begon in 1945. Voor het einde zijn weer twee kandidaten: 1989-91, voor de val van het communisme (en Fukuyama’s ‘einde van de geschiedenis’) en 11 september 2001, een datum die, als ‘ie al niet zo met enorme betekenis beladen was, wel door anderen met betekenis volgepompt werd.
Informatievoorziening, wereld- en mediabewustheid en een megalomane obsessie met het belang van onszelf maken dat wij constant bezig zijn met de tijdsgeest van deze week, en dit staat werkelijke beschouwing en historische inbedding vaak in de weg. In de tweede helft van de negentiende eeuw was het volledig anders, maar niet erg verschillend. Waar iedereen in de (Westerse) wereld zich in deze 21e eeuw onophoudelijk afvraagt of ze wel up-to-date zijn en wel doorhebben wat het trending topic van morgen is (en zichzelf daarmee voorbij proberen te rennen, reflectie afwerend met een haastig gebaar van preoccupatie), daar poogden veel kunstenaars rond 1880 de tijd juist stil te zetten. Ook dit verhinderde de overdenking en het historische besef, maar de tijdlozen hadden even goede redenen om zich buiten de tijd te willen bevinden als wij tegenwoordig hebben om volledig in de stromende tijd op te willen gaan. De wereld is altijd in crisis. Lees een geschiedenisboek.
Misschien ging de tijd rond 1880 te snel, en de explosieve opkomst van het Impressionisme (door velen gezien als de geboorte van de moderne kunst) zal niet hebben geholpen. Twee kunststromingen in deze periode belichamen de afkeer van de versnellende wereld die een deel van artistieke elite bezighield. In de schilderkunst vinden we het Symbolisme van Redon, Moreau, Khnopff, Böcklin en consorten. Zij gaven vorm aan een wereld die nu nog steeds lijkt op Romantiek on ecstasy, groteske religieuze kunst—een vlucht zonder naïviteit, verzinken in een zoete opiumdroom maar landen op glassplinters. De symbolisten reageerden onder andere op de enorme veranderingen die teweeg waren gebracht door industrialisatie, de opkomst van de natiestaat (o.a. Duitsland en Italië) en wetenschap. Deze reactie bestond erin te vluchten in een illustere sfeer van christelijke en heidense symboliek, metafysische metaforiek, perversie en fantasie.
Die andere spiegel van de wereld, de literatuur, kende in dezelfde periode het Decadentisme, dat evenzeer een ontsnapping aan de vaart der volkeren was, en zich terug wilde trekken in een wereld van estheticisme en overdaad. De bijbel van de decadentisten was À Rebours van J.-K. Huysmans, door Jan Siebelink (!) vertaald als Tegen de Keer. Het motto van deze roman (dat in feite het motto van het hele decadentisme kan zijn) komt niet—zoals men zou kunnen verwachten—uit de symbolistische poëzie van bijvoorbeeld Baudelaire, maar, zoals het een tijdloze ook eigenlijk betaamt, uit een gedicht van de 14e-eeuwse priester Johannes van Ruysbroeck:
Ik moet mijn vreugde buiten de tijd zoeken…Hoewel de wereld mijn blijdschap verafschuwt en te grof is om te begrijpen wat ik wil zeggen.
Zoals welbekend diende À Rebours als voornaamste bron van inspiratie voor Oscar Wilde’s The Picture of Dorian Gray, dat andere hoogtepunt van de decadente literatuur. Een eindpunt van de stroming is moeilijk aan te wijzen, maar het laatste meesterwerk is waarschijnlijk Die Andere Seite van schilder en tekenaar Alfred Kubin, een fantastische roman die ook wel in de “zwarte romantiek” geplaatst wordt. In Nederland vond het decadentisme geen vruchtbare bodem; Couperus’ Berg van Licht en twee werken van Jacob Israël de Haan zijn een paar van de weinige boeken die dit etiket zou kunnen dragen.
Opvallend is dat de romans van Huysmans, Wilde en Kubin alle ageren tegen de middenmaat, de voorspelbaarheid en de actualiteit. De burgerlijke fascinatie met politiek, geld en realistische kunst wordt sterk afgewezen, en hoewel Jean des Esseintes, Dorian Gray en Kubins Verteller allen hun eigen methode hebben om deze wereld de rug toe te keren, is het onderliggende mechanisme hetzelfde: het stilzetten van de tijd.
Des Esseintes trekt zich terug in zijn landhuis buiten Parijs en maakt van zijn gehele leefomgeving een tijdloos kunstwerk: hij leest middeleeuwse romans, wil alleen planten die kunstmatig lijken en laat de rug van een landschildpad vergulden en inzetten met edelstenen, zodat het arme dier beter bij het tapijt past.
Dorian Gray weet zich door zijn magische schilderij van de veroudering gered en leeft als een demented god al zijn fantasieën tot in perverse perfectie uit, alleen zijn hunkering naar het esthetische volgend.
De naamloze Verteller van Kubin emigreert naar het droomrijk Perle, waar iedereen zich kleedt en gedraagt zoals generaties geleden en alle meesterwerken uit de wereldgeschiedenis verzameld worden om van het rijk een kunstwerk zonder chronologie te maken.
De decadenten creëren een kunstmatig universum waar de tijd in afwezig lijkt. Maar—volgens een infernale logica die bij Huysmans sterk aanwezig is en bij Kubin een hoofdrol speelt—is wat zich niet ontwikkeld in een versnellende wereld onderhevig aan verrotting, dood en verval. Dat lijkt dan ook in de drie bovenstaande romans de onontkoombare conclusie te zijn: hoezeer men ook in een ideale chronotoop probeert te ontsnappen, uiteindelijk ontkomt niemand aan de entropie des levens. Des Esseintes lijdt aan neuroses en moet terugkeren naar Parijs, zijn schildpad bezwijkt onder het gewicht van het fortuin dat hij met zich mee moet torsen; Gray kan de aanblik van het schilderij niet meer aan en steekt het dood; de meester van Kubins droomrijk sterft en met hem verwordt Perle tot een verzameling ruïnes.
Het terugtrekken uit de kabbelende stroom des tijds én tegelijk de idee dat dit tot aftakeling en verrotting zal leiden zijn, mijns inziens, enkele van de voornaamste topoi uit de decadente literatuur. De dagelijkse realiteit was blasé, burgerlijk en braaf. Het isolement in estheticisme en een bijna kwaadaardig genot zijn in deze romans de kuur—kunst als panacee. Net als het decadentisme verlangde ook het symbolisme naar een ontsnapping aan het hedendaagse, al zochten de schilders het meer in een niet-bestaand verleden dan in het tot halt roepen van het leven.
Ook wij lijken niet tegen het verstrijken van de tijd te kunnen. Alles moet sneller, niet omdat het dan gauw voorbij is maar omdat we dan meer kunnen beleven in de korte tijd die we hebben. Omdat vanzelfsprekend niet iedereen hierin mee kan of wil komen heeft dit ook geleid tot termen als onthaasten en mindfulness, en tot interessante studies zoals Stil de Tijd. Is de wereld op drift geraakt, of altijd al op drift geweest? Oninteressante vragen. Fascinerender is wat we ermee doen. Is kunst nog steeds een heilmiddel? Het (soms lachwekkende) pseudodecadentisme van kunstenaars zoals Hirst, Koons, Mark Ryden en Lachappelle kan gezien worden als zo’n poging te ontsnappen aan de tijd; net als de als symbolistisch te typeren schilderijen van Neo Rauch, John Currin en misschien zelfs Walton Ford (uit de hedendaagse literatuur kan ik op het moment geen voorbeelden bedenken, is fictie nog vitaal?). Tegelijk uitvlucht, zoals kunst kan zijn, en kritiek, die velen onder de functies van kunst de primaire achten.
Stevenen we af op een nieuwe decadentie? Er zijn veel overeenkomsten tussen ons tijdperk en de laatste decennia van de negentiende eeuw: groei van religieus sentiment, sterk oplopende spanningen tussen wereldmachten, geloof in wetenschap én een hierdoor veroorzaakt gevoel van menselijke incompetentie, zich veelal vertalend naar een speurtocht door de moerassen van spiritualiteit en catchphrase-filosofie (van Coelho tot De Botton).
Hoe het ook zij, een nieuwe Des Esseintes zullen we wel niet meer tegenkomen. Hoeft ook niet, hij is zo perfect als hij maar kan zijn, zoals zijn opvatting over reizen prachtig toont:
Reizen kwam hem voor als tijdsverspilling, daar hij geloofde dat de verbeelding een meer-dan-toereikend surrogaat kon bieden voor de vulgaire realiteit van de dagelijkse ervaring.
Santé, monsieur.