Ik droom dat ik in een hotelkamer sta. Buiten is het donker, straat-lantaarns. Binnen branden een paar lampen, zachtgoud filmlicht. Ik sta voor een spiegel en probeer mijn bril recht op mijn neus te zetten. Dat is nog niet zo eenvoudig als het klinkt.
Op het bed zit een jonge vrouw, een meisje nog—zeventien? Misschien achttien. Ik ken haar niet. Ik heb geen controle over mijn dromen. Ze heeft lang, lichtbruin haar en draagt een zachtroze nachtjapon, zo lichtroze dat het bijna parelmoer is. Waar komt die glans vandaan? Ik weet dat ze op mij wacht, wacht tot ik mijn bril recht weet te krijgen, maar de stemming is niet seksueel. Ik heb geen idee wat hier aan de hand is.
Dan hoor ik een stem in mijn hoofd; nee: vlak bóven mijn hoofd; nee: recht áchter mij hoor ik een stem die een verhaal vertelt, een raspende whiskystem, recht uit de asbak, een stem die vertelt over… over mij, over deze kamer, over wat er nu gebeurt—wat dat ook moge zijn. De stem vertelt mijn verhaal, en als ik nu maar zou kunnen luisteren, als ik me ook maar heel even zou kunnen concentreren op wat hij precies zegt, dan zou ik misschien eindelijk iets begrijpen, zou ik eindelijk weten wat er gaande is.
Ik kijk weer in de spiegel en zie dat er in de leunstoel in de hoek van de kamer—tussen het bed en het raam—ineens een man zit. Of misschien zat hij daar de hele tijd al. Ik draai me om. Het is de man die mijn verhaal vertelt, de stem die rustig hardop zegt wat ik in het raadsel van mijn schedel warrig fluister. Ik kan hem nog steeds niet verstaan en mis daardoor alle grip op het verschil tussen mijn afgesloten denkwezen en de wereld buiten mij.
Hij draagt een spijkerbroek en puntige, leren schoenen. Misschien zijn het cowboylaarzen. Ik hoor nu dat hij Engels spreekt. Hij rookt een sigaret en laat de rook uit zijn mond walmen. Het is Tom Waits.
Ik kan niet goed zien hoe oud hij is, zijn hoofd verborgen in halve schaduwen, obscuur gemaakt door scherven licht. Zijn stem klinkt zwaar, oud als Real Gone, gezicht als een orang-oetang, gewicht van jaren mensenkennis, maar zijn lijf lijkt slank, jong als Down by Law.
Ik zet een stap in zijn richting. Het meisje op het bed heeft nog altijd niks gezegd, ze kijkt rustig van mij naar Tom Waits, van Tom Waits naar mij. Ze lijkt niks te verwachten en niks te vrezen.
Tom Waits staat op en mompelt iets dat klinkt als de laatste zin van een verhaal met een open einde. Er hangt een spijkerjasje over zijn arm. Hij trekt het grote raam open, zet een voet op de vensterbank en stapt nonchalant naar buiten. Ik ren naar het raam en zie zijn lichaam vallen als een trekpop, drie, vijf, zeven verdiepingen naar beneden, hij stort te pletter op de neonverlichte parkeerplaats van dit goedkope hotel. Nu schreeuwen er stemmen vanuit allerlei richtingen. Tom Waits beweegt niet. Het jasje lijkt nog over zijn arm gevouwen.
Ik draai me naar het meisje op bed. Ze kijkt nieuwsgierig terug, alsof ze zich absoluut geen zorgen maakt maar benieuwd is naar wat ik heb gezien. Ik kijk weer naar beneden. Waar net nog het lichaam van Tom Waits lag, ligt nu alleen nog een grote plas water. Hij had veel te vertellen maar ik kon niet luisteren. Het is ons nooit gegund inzicht in de dingen te krijgen.
Ik ontwaak met tranen in mijn ogen.
~