People don’t understand time, it’s not what you think it is. People assume that time is a strict progression of cause to effect. But actually, from a non-linear, non-subjective point of view, it’s more like a big bowl of wibbly-wobbly, timey-wimey stuff.
—Dr. Who
‘Ik ben twee keer het heelal geweest, zegt de man die naast me aan de bar is komen zitten, ‘maar het is niet iets dat je flierefluitend doet. De eenzaamheid, de wanhoop hè? Die zijn voor het heelal schering en…eh. Hoe zeg je dat ook alweer?’ ‘Schering en inslag?’ suggereer ik. ‘Juist! En inslag. Nu, stel je eens voor dat je niet ín het heelal bent (dat ben je sowieso al, dat hoef je je niet voor te stellen), maar dat je het universum zelf bent. Erin bestaan is al zo bedroevend, zo tenenkrommend traag en verdrietig en eenzaam, maar als je het heelal bent, dan bén je vreugdeloosheid, traagheid, verdriet en isolement. Er is veel meer leegte dan massa, dat kan ik u vertellen, meneer. En toch ben ik blij dat ik het gedaan heb.’
Ik had hem niets gevraagd, hij had zich gewoon op de lege kruk naast mij genesteld en na drie, vier biertjes was hij begonnen met praten. Even is hij stil.
‘De tweede keer was een vriendendienst. Een maat van mij was aan de beurt, maar hij was doodsbenauwd, hij ging er bijna aan onderdoor. Aan de spanning, begrijpt u? Ik had het al eens gedaan, dus ik dacht: ik kan nog wel een keertje, als je iets al kent hoef je er niet meer bang voor te zijn, toch? Beste beslissing die ik ooit gemaakt heb.’
Weer een dramatische pauze. Aan hoeveel mensen zou hij dit al verteld hebben? Hij lijkt me een vaste gast hier, de mensen aan dat tafeltje daar loeren de hele tijd al naar hem, alsof ze weten wat hij aan het vertellen is en er bang voor zijn, alsof de conclusie van zijn verhaal zo schokkend gaat zijn dat ook ik voor altijd deze man zal moeten ontwijken. Ik laat hem zijn gang gaan.
‘Voor het heelal bestaat de tijd niet, alleen ruimte. Dat heeft precies één voordeel en één nadeel. Het nadeel is dat als je Het bent, het eeuwig lijkt te duren. Alsof je het altijd al bent geweest en altijd zal blijven. Voordeel: als je beurt erop zit, is het net alsof er geen dag verstreken is en verdwijnt de herinnering als een rare droom naar de achterkant van je geheugen.’
Hij neemt een grote slok en pulkt met een vieze nagel langdurig in zijn neus. Ik probeer niet naar hem te kijken. Een respons van mijn kant lijkt niet nodig te zijn, dus ik houd me dankbaar stil. Ik weet niets dat ik zou kunnen zeggen als hij mij verwachtend aan had gekeken—zijn verhaal, zijn manier van vertellen, ze lijken alles op te slokken: mijn woorden en gedachten, het gevoel van zinloze vrijheid op de zondagavond, de bedompte, zurige lucht van de kroeg, de loensende barvrouw, de stamgasten die nu aan hun tafeltjes weer inwisselbare verhalen uitwisselen. We bestellen nieuw bier, hij en ik. Mijn hand beeft een beetje als ik het glas naar mijn lippen breng, schuim blijft op mijn lippen liggen en druipt traag op mijn trui. De man lijkt vergeten te zijn dat hij ooit gepraat heeft, hij kijkt stilletjes naar zichzelf in de spiegel achter de bar. Na een paar minuten pakt hij zijn verhaal weer op.
‘Ik weet niet of iedereen een keer aan de beurt komt, misschien niet, misschien wel. Op een goeie dag weet je het ineens: ik moet nu mijn lichaam verlaten en het heelal zijn. Er is altijd iemand, iemand die daarboven een oogje in het zeil houdt. Kan ook niet anders, toch? Het universum is zo complex en verdrietig én wonderschoon dat het niet levenloos kan zijn, daar moet een levend iemand achter zitten. Dus is elke keer weer een ander het. Toevallig was ik het twee keer, maar laat me u wat zeggen, meneer: mocht u ooit dat stemmetje horen dat u oproept, probeer het dan niet op iemand anders af te schuiven. Die maat van mij…ach, vrienden zijn vrienden, maar toch. Ik neem het hem kwalijk én ik heb medelijden met hem, gek hè? Hij heeft zijn verantwoordelijkheid ontlopen en dat is niet koosjer, maar hij heeft ook iets gemist, gelooft u mij maar.’
Ik moet iets zeggen, ik moet hem aan de praat houden. Ergens achter mijn ogen zie ik het firmament glinsteren en ik wil dat visioen behouden. Ik pers een vraag uit mijn strot: ‘Wat heeft hij dan gemist?’
Hij schrikt even, alsof hij alweer vergeten was dat ik naast hem zit. Misschien zou hij dit verhaal evengoed vertellen als de bar leeg was, als de bar gesloten was en hij op een bankje aan het kanaal was gaan zitten, hunkerend naar de sterren die onzichtbaar blijven achter het licht van de stad.
‘Vergis me niet, er is echt veel eenzaamheid en wanhoop. Maar hij heeft ook gemist zich eventjes alles te voelen. Het gevoel dat al het leven in jou besloten ligt. Misschien ervaren zwangere vrouwen wel een echo van dat gevoel. En de beelden, meneer, onvergetelijk. Door de ringen van Saturnus gluren naar de opkomende zon, de zwart-witte regenbogen van een asteroïdenregen, het uitzetten en weer inkrimpen van Betelgeuze. Het is onbeschrijfelijk, meneer, en dat is het.
‘En net zo snel als het begint, is het alweer afgelopen. Het is onbegrijpelijk en het is prachtig. Ik heb alleen nog maar herinneringen, en de meeste mensen lachen me uit als ik hier over begin. Het is vriendelijk van u om te luisteren, maar ik moest maar weer eens gaan.’
Hij staat op van zijn kruk en schuifelt richting de deur.
‘Mist u het?’
Hij draait zich om. ‘Iedere dag, meneer, ieder moment van iedere dag.’ Hij loopt weer verder, steekt nog een hand op ter groet—aan mij, de barvrouw, misschien de andere aanwezigen, misschien wel niemand—en hij is weg. Ik pak mijn jas, leg snel een briefje van twintig op de bar en ren hem achterna. Ik moet hem nog iets vragen, schiet het door mijn hoofd, maar ik weet niet wat. Hij heeft vast nog meer te vertellen, nog meer gezien en onthouden. Ik ben buiten en het regent. Hij is nergens te bekennen, ik zou hem moeten zien lopen maar de straat is beide kanten op verlaten. Misschien, denk ik, is hij wel opgeroepen voor een derde dienst. Ik hoop het voor hem.
Ik loop fluitend naar huis en val zodra ik mijn kussen raak in een diepe slaap. Ik droom van sterren en buitenaardse wezens. Als ik wakker word ben ik de hele avond vergeten en ik kom de man nooit meer tegen.
’t Is dat er bier op tafel staat en geen shtoff wodka… Ik weiger te geloven dat dit op een waargebeurde ontmoeting is gebaseerd, anders word ik veel te jaloers, en daarom bejuich ik je fictie. Boeiend en mooi tempo.
“Door de ringen van Saturnus gluren naar de opkomende zon, de zwart-witte regenbogen van een asteroïdenregen, het uitzetten en weer inkrimpen van Betelgeuze. Het is onbeschrijfelijk, meneer, en dat is het.”