Ik struikel

het was diezelfde droom weer,
de droom dat ik iemand ben
zolang ik maar blijf praten.
mijn been schiet in een spatie,
ik schreeuw snel nog wat woorden
en hef mij op, op klanken
alleen.

de minotaurus balkt koud,
geen stier maar een ezelskop
ie-aat in zijn labyrint
alsof iemand hem verstaat.
angstrust bloedt kloppend in hem—
deze farao van niets
en nooit.

de volgende leegte komt
en ik weet geen woorden meer,
vocabulaire uitgeput.
ik spuw lettergrepen maar
koeterwaals is niet genoeg
een stilte die niet gevuld
kan worden.

~

Dit bericht is geplaatst in Een Gedicht. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.