En na lange tijd dook ik weer op uit mijn verwarde gedachten en keek naar de reproductie van een middeleeuws schilderij dat boven de bar hing, naast de kast met de vierenveertig flessen whisky, een schilderij waarop Sint Sebastiaan doorboord met pijlen naar de schilder staart, of naar de God die hem niet wil laten sterven maar hem, bange Sebastiaan, als teken of bewijs van zijn zaligheid in leven houdt, hem dwingt in leven te blijven, Sebastiaan loert naar de christelijke god of zijn eigen idee, zijn voorstelling van die god, en zijn blik vervloekt Hem, ja, verafschuwt de god die hem op aarde wil houden. Of is het de blik van aanvaarding, de berusting van de met pijlen geheiligde soldaat die we in de hagiografieën lezen? Een blik van overweldigende paniek, de paniek van het besef dat je, in tegenspraak met de beginselen van de kerk, alleen bent, altijd al alleen bent geweest. Misschien, zeg ik maar omdat ik hem niet tegen wil spreken, Misschien is dat zo, zeg ik, en ik zeg niet hardop dat ik het schilderij opwindend vind, want ik zie opwinding in Sint Sebastiaans blik, seksuele en spirituele en morele en historische lust, ik zie de ongrijpbare erotiek van pijn, lijden, volhouden, de aantrekking van het onvatbare, de pijlen zegenen de heilige, elke pijl die zich niet chirurgisch, nee, zeker niet chirurgisch maar met verblindend geweld in zijn lichaam dringt, elke pijl verhoogt zijn goedheid, zet zijn zaligheid dikker aan, wat hij in zijn leven ook uitgespookt mag hebben, het is hem nu vergeven, nee: het wordt hem nu vergeven, hij hoeft alleen maar deze marteling te doorstaan—zo wordt men tenslotte martelaar. Of is het juist andersom, vraag ik me ineens af, Is het niet uit geweld geboren superioriteit die we hier zien, maar toch een uitsluitend menselijke verrukking die ontstaat en versterkt wordt door ieder van de pijlpunten die – ineens! – Sebastiaans einde zou kunnen betekenen, maar die hem in plaats daarvan stuk voor stuk zeggen, Je leeft nog, je bent nog steeds niet dood, je leeft nog!, de dood komt waarschijnlijk heel gauw maar is er nog niet, de dood is er nog niet!, blijf ademen, gewoon blijven ademen, het is opwinding, de extase, de trance van een man die zich niet dood weet, een man die altijd had gedacht dat hij liever snel om het leven gebracht zou worden dan ook maar een moment pijn te moeten doorstaan, en nu pas beseft (maar hoe zou hij zich dat ook eerder hebben kunnen realiseren?) dat iedere seconde van Zijn immens is, onmetelijker dan het Niet-Zijn dat zich alzijdig uit zal strekken en dat hij daarom niet wil dat de pijn ophoudt, laat de pijn alstublieft voortduren! Zijn Romeinse beulen jagen verbijsterd pijl na pijl door zijn vlees, vragen zich af hoe dit mogelijk is, welke goden deze onbeduidende legionair zo beschermen of zo straffen, ze vragen zich af of dit niet te ver gaat, misschien moeten ze hem maar gewoon onthoofden, maar Sint Sebastiaan smeekt door zijn samengeperste kaken om meer, méér!, Laat dit nooit ophouden, God, duivel, keizer, willekeur, pijn—ja, ik aanbid de pijn, ik leg mijn lot en bestaan in de geklauwde handen van de pijn, want alles is beter dan de leegte…
Sint Sebastiaan hangt aan de muur, voor altijd doorboord, voor altijd nog niet dood.
~