Oh Nederlandse treinperikelen,
oh blinde god van sporen en wissels,
seinlichten en
tochtige perrons.
Oh zwijgend monster van slappe koffie
en koude croissants.
Oh langzaam kantelende reus,
onder een vernislaagje van punctualiteit,
die de berg van mijn dromen doet beven.
Rook, pertoleum, stank.
Oh uren doorgebracht op stations,
doods starend in doodse ogen
van reizigers, even wanhopig als
een baby wiens fontanel langzaam
maar onherroepelijk zal worden
ingedrukt.
Hoop – vervlogen. Kans – verkeken. Macht – ontmand.
Twee uur onderweg, en nog steeds
nergens.
Niet thuis, niet weg, niet op reis,
niet in ruste. Transit.
Vagevuur.
Het traag wenen in het Niets,
de onruimtelijke anti-tijd.
Een brakke, existentialistische zucht
helpt niets. Ik ben Sisyphus.
~