Soms doen kunstwerken of muziekstukken me aan wiskunde denken, en ik vraag me af waarom. Wat is het in een bepaald werk dat tot deze gedachte leidt, en wat betekent het te zeggen dat kunst (bijna) wiskunde wordt, dat muziek de algebra benadert? Het zegt iets over abstractie, over een zuiverheid en waarheid die het figuratieve en het narratieve niet lijken te kunnen omvatten. Figuratie en verhaal gaan altijd over het specifieke, over complicaties en de onmogelijkheid tot afbeelding of verwoording. Literatuur lijkt per definitie buitengesloten.
Kunst die haast wiskunde is, moet alzijdig zijn, moet een alomvattendheid nastreven. En hier zijn geometrische vormen en niet-narratieve muziek vaak beter toe in staat. Mondriaans schilderijen zijn bijna wiskunde, zoals ze trouwens ook bijna muziek zijn: Victory Boogie Woogie (1944) heeft niet zomaar een muzikale titel, maar ziet er ook muzikaal uit. Het ritme, de tempowisseling en de drang springen van het doek, zoals er rustigere melodieën en complexere waarheden uit zijn vroegere composities en tableaus spreken.
De maquettes van onbestaande gebouwen van Malevich (vorig jaar te zien in het Stedelijk) zijn bijna wiskunde: er hangt een beklemmende universaliteit omheen, hoe onmogelijk het ook is om ze te doorgronden. Bach en Radiohead zijn bijna wiskunde (denk bij de laatste vooral aan Kid A), net zoals beide ook orgasmen zijn. De vergelijking met de wiskunde wil dus zeker niet zeggen dat een werk steriel of onbenaderbaar is. Hoe slecht ik ook in zelfs de eenvoudigste vormen van wiskunde ben, ik voel de aantrekkingskracht, en wiskundigen geven aan dat formules een zekere ongrijpbare schoonheid kunnen bevatten, iets dat door University College London zelfs empirisch onderzocht is.1
Dan is er nog een tweede element in de bewering dat kunst wiskunde benadert, iets wat minder met de vorm te maken heeft dan met de eerder genoemde zuiverheid of in zichzelf besloten zijn—een zeker solipsisme dus. Ook dit is niet negatief bedoeld en wil niet zeggen dat de kunst of de wiskunde afstandelijk zijn.2 Wiskunde is “simpelweg” iets wat zich niet in andere termen dan haar eigen uit laat leggen, wat niet eenduidiger gezegd kan worden. Een leek vraagt een wiskundige: ‘Kun je die ingewikkelde formule in eenvoudige termen uiteenzetten?’ De wiskundige schuift zijn hoornen bril wat hoger op zijn neus, krabt even aan zijn kin en zegt tenslotte: ‘Dit is reeds de eenvoudigste manier.’ Want wiskunde is nou juist precies de zoektocht naar de simpelste, elegantste, meest universele manier om de werkelijkheid uit te drukken. Dat wij leken het niet begrijpen wil niet zeggen dat het onnodig gecompliceerd is. Sommige zaken zijn nou eenmaal uitermate ingewikkeld, wat Einstein ook mag beweren.3 Niet alles is iedereen gegeven. Naast iets dat een zekere waarheid of zuiverheid bevat, is wiskunde dus ook iets waarvan het uitleggen ingewikkeldere termen vereist. De uitleg van een korte berekening kan vele volumes wetenschappelijke literatuur vergen; het uitputtend beschrijven van de esthetische zeggingskracht en impact van Victory Boogie Woogie of Radiohead’s “Idioteque” (Kid A, 2000) vraagt evengoed om talloze pagina’s exegese—en dan hebben we het nog niet eens over symboliek en engagement en al die stapels betekenis, maar enkel over de vorm en de moeilijk te beschrijven emoties die ontstaan.
Met deze definitie perst ook de literatuur zich weer ons gezichtsveld binnen, met poëzie en de poëtische kant van proza. Soms zijn metaforen, beschrijvingen of opeenvolgingen van klanken zo scherp, zo verdomde “raak,” of gewoon wonderschoon en in zichzelf besloten, dat ze niet uitgelegd en geïnterpreteerd kunnen worden zonder ze geweld aan te doen. Ik denk uiteraard aan William S. Burroughs, die vele absurditeiten en nachtmerries heeft geschapen en soms met zo’n perfecte zin komt dat uitbreiding of uitleg overbodig is: ‘Do you begin to see there is no face there in the tarnished mirror?’4
Ik las deze week een van de heruitgegeven boeken van Jan Arends (eindelijk weer eerstehands verkrijgbaar!), waarin vele, vele prachtige en pijnlijke en moeilijk te begrijpen zinnen staan: ‘Soms is een droom maar half waar en dubbel boos.’5 Laat de zin door je hoofd rollen, benader, raak ‘m aan. Maar begrijp je? Misschien langzamerhand, na veel proeven en omcirkelen. De zin is echter niet uit te leggen zonder de klank en esthetische impact te verstoren; uitleggen is hier een geweldsdaad die alleen maar kan compliceren of bagatelliseren. Het is zo bondig gezegd als mogelijk, maar is daarmee nog niet eenvoudig. Soms is een droom maar half waar en dubbel boos. Wiskunde.
~
Noten
1. ‘Mathematical equations considered beautiful by mathematicians register in the same parts of the brain as music and art.’
2. Solipsisme heeft een slechte naam. De Amerikaanse schrijver David Foster Wallace, de meest betrokken schrijver van de afgelopen decennia en iemand die worstelde met de erfenis van het postmodernisme—waaronder een wijdverspreid solipsisme—stelde al: ‘Today’s subforties [mensen die opgroeiden onder de vlag van het postmodernisme] have very different horrors, prominent among which are anomie and solipsism and a peculiarly American loneliness: the prospect of dying without even once having loved something more than yourself’ en: ‘When a solipsist dies (…) everything goes with him.’ (“Certainly the End of Something or Other, One Would Sort of Have to Think” p.54 en p.51 resp., in: Consider the Lobster and Other Essays. Abacus 2009 [2005], p.51-59)
3. Er is een bekende uitspraak die aan Einstein toegeschreven wordt, hoewel het te betwijfelen valt of hij deze ook echt gedaan heeft: ‘If you can’t explain it simply, you don’t understand it well enough’ (Google de uitspraak maar eens: dit resulteert in stapels zwart-witfoto’s van Einstein waarop hij contemplatief in de verte kijkt, met dit citaat erboven of ernaast geschreven); hij zou echter ook gezegd hebben: ‘If I could explain [my work] to the average person, I wouldn’t have been worth the Nobel Prize.’
4. William S. Burroughs, “Astronaut’s Return” p.27, in: Exterminator! Penguin 1979 [1966], p.22-27.
5. Jan Arends, “Ik had een strohoed en een wandelstok” p.24, in: Ik had een strohoed en een wandelstok. De Bezige Bij/Lebowski 2014 [1974], p.5-27.