Omdat het mijn hart is

En pas als ik dat verhaal helemaal heb uitgelezen zie ik dat de man die tegenover mij zit mij met een vreemde half-afwezige of misschien semi-verbaasde blik in zijn ogen aankijkt, alsof ik niet precies ben wie hij had verwacht maar ik ben ook goed, goed genoeg. Hij zegt ‘Hallo’ en ritst zijn jas open, trekt zijn T-shirt over zijn hoofd. Ik kan hem alleen maar toeknikken, verbluft.

Hij neemt voorzichtig een slok van zijn koffie, te heet, zet het papieren bekertje weer neer op het kleine plankje bij het raam. De trein waggelt, bejaarde vrouw of kleine sloep. Dan ontwaakt de machinist uit zijn nachtmerries en we springen vooruit, glijden ijsglad hogesnelheid door een wereld van weilanden. Grijs zweet hangt glinsterend dof in zijn borsthaar. Ik doe mijn best niet naar zijn tepels te kijken—maakt het uit, waarom zijn tepels zo heilig preuts geheim?, laat me naar tepels staren. Rare vleesheuveltjes, vleestuitjes die het lichaam waterdicht houden. De man kijkt naar buiten ogen tot spleetjes geknepen tegen de zon. Dan begint hij rustig zijn borstkas open te knopen als een overhemd. De knopen waren me nog niet opgevallen.

Hij mompelt een liedje of gedicht of gebed het is niet goed te verstaan door het lawaai van de dwaze trein die ons zwevende kinderen door het 2D-landschap sleurt, we zijn te laat voor school of moeten op tijd thuisgebracht worden, braaf gareel, niet zeuren hier is een pakje appelsap.

‘Jij bent geen standbeeld,’ zegt de man die voorzichtig zijn borst openknoopt, wijdbeens, in deze tunnel is hij beter te verstaan, ‘Niemand is constant, panta rhei, lieve mensen. Vandaag gelukkig morgen krankzinnig overmorgen depressief daarna verveeld of juist tevreden, als je over het algemeen maar voldaan bent, denk je niet?’ Ik knik, tong opgedroogd of doorgeslikt. ‘Wees maar niet verbaasd,’ zegt hij, ‘als je je na een geweldige week juist harstikke leeg voelt uitgehold afgeschraapt, vraag zelfs niet waarom hoe wie ben ik dan eigenlijk?—de mythe van de constante persoonlijkheid doet meer kwaad dan alle drank en drugs in het land. Wees toch iedere dag wie je bent.’

Ik vraag me af waar die knopen van gemaakt zijn? Bot? Kraakbeen. Het duurt een tijdje, zelfs na zijn tunnelmonoloog is hij nog bezig ik kan niet zien of het pijn doet lijkt me wel, dat moet toch pijn doen? De knopen zijn groot en heel strak op de huid genaaid, nog een paar minuten worstelen en dan heeft de man zijn hele torso open het velt fladdert. Hij kromt zijn handen grote condorklauwen en trekt de vleugels van zijn borstkas opzij, toont mij zijn hart bibberend in die vochtige donkere holte.

‘Mooi hè?’ zegt de man.

Ik kan alleen maar knikken.

~

  • afbeelding: CCQA. L’Apesso. (collage 2014, 27,9 x 19,2cm)
  • De titel van dit stuk verwijst naar Stephen Crane’s gedicht “In the Desert,” in: The Black Riders and Other Lines (1895)
Dit bericht is geplaatst in Voor Vandaag. Bookmark de permalink.