De Ongelofelijke Perikelen van Lester Braam

‘Je hebt betaald, tot ziens!’ zei het pinapparaat, maar Lester Braam dacht er het zijne van. Het uitroepteken zat hem dwars, alsof het display doorhad dat het geen vertrouwen wekte en dit wilde compenseren door vrolijk en nonchalant te doen. Hetzelfde gebeurde met ‘je.’ Waarom tutoyeerde dit apparaat hem, wat verborg het achter schraal digitale opgewektheid? Was hij ineens vriend van de betaalautomaat? Geen klant meer, maar ‘partner’, behorend tot een kring van intimi die het niet zo nauw namen met beleefde omgangsvormen? Komaan, we kennen elkaar toch?

Zonder de machine verder nog aandacht te schenken griste Lester het bonnetje van het plastieken plankje naast de pinterminal en propte het in zijn portemonnee. Hij zakte voorzichtig om het pakket waar hij voor was gekomen op te tillen—met beleid, hijsen vanuit je knieën, niet je rug! Hij kon het zich absoluut niet veroorloven door zijn rug te gaan, net zomin als hij zich de bezorgservice kon veroorloven. Zo goed en kwaad als het ging klemde hij de doos onder zijn oksel, zodat hij, als hij zijn arm helemaal strekte, er met zijn vingers nog net onder kwam. En nu naar de metro lopen.

Het was niet eerlijk, dacht hij, hoe gemakkelijk het leven werd als je iets meer financiële ruimte had. Hij zou zich niet te buiten gaan, zo zat hij niet in elkaar. Nee, dankbaar en tevreden zou hij zijn als hij een paar kleine dingen zou kunnen betalen. Een zorgverzekering zou al veel helpen. Soms werd hij wakker met een knarsende, drukkende pijn in zijn kaken en vreesde hij dat zijn tanden uit zijn immer gevoelige tandvlees zouden vallen—maar wie kon nou uit eigen zak naar de tandarts als je nog geen verzekering kon betalen? Ook zou hij nooit meer een nachtkastje op een rommelmarkt of bij zulke megawinkels hoeven halen. Hij zou gewoon beschaafd naar een meubelzaak gaan die tafels en banken volledig gemonteerd aan huis leverde. Zulke meubels gingen trouwens ook veel langer mee, dus hoefde je niet elke twee jaar een nieuwe leunstoel te kopen. Ja, het was veel makkelijker weinig geld uit te geven als je rijk was.

Verder begeerde hij niet veel. Goeie maaltijden, een lekker glas wijn dat niet uit een kartonnen pak geschonken was, en misschien een lief meisje zo nu en dan. Hij zag ze wel eens rondlopen op het industrieterrein waar zijn appartement op uitkeek, en sommigen zagen er best schoon en aardig uit.

Hij was nog niet eens op de helft, maar voelde het zweet langs zijn slapen stromen en plakkerig door zijn tweedehands colbert prikken. Zo zwaar had het pakket niet geleken toen hij bij de kassa stond, maar nu kwam hij nauwelijks nog vooruit. Hij was ook niet jong meer, dat mocht hij niet vergeten. De stoep was wit van de samengepakte sneeuw waaronder een dikke ijslaag dreigde, hij moest voorzichtig blijven.

Helaas kende hij niemand met een auto, of iemand die zelfs met hem mee kon gaan naar die onwelriekende pakkettenhel. De meeste van zijn buren waren even oud als hij, of ouder, dus daar had je niks aan. De enige jongeren in het pand woonden op de eerste verdieping, maar hij kende ze niet. Ze lieten zich bijna nooit zien en ratelden in een taaltje dat hij niet verstond. Lester hield zich het liefst niet met die kerels bezig.

Links en rechts werd hij ingehaald door andere voetgangers, mensen die duidelijk naar de metro onderweg waren maar hem geen hulp aanboden. Hijgend van de trektocht sjorde hij zijn veel te zware aankoop de lift van het station in, een kale kooi waarin het naar urine stonk en de knopjes stevig in roestvrij staal verankerd lagen—hier kon niets kapot. Gelukkig hingen er ook geen spiegels, die duivels die zelfs het comfort van de lift ongemakkelijk konden maken. Lester kon zelf wel bedenken hoe hij eruit zag en hoefde zijn rode kop echt niet gereflecteerd te zien. Ondanks de kou op het perron knoopte hij zijn jas helemaal open en wachtte op de metro, wiens aankomst volgens de doorgaans onbetrouwbare borden ieder moment verwacht werd.

Het treinstel was vol, overvol. Terwijl hij zachtjes kreunde van woede en uitputting duwde hij het pakket als een wig naar binnen en stapte er nog net op tijd achteraan. Hij deed net alsof hij de boze blikken van de opzij geschoven reizigers niet zag en hun overdreven zuchten van ergernis niet hoorde. Hij had toch evenveel recht op een plekje, hij had toch ook een kaartje gekocht? Nee, dan die toeristen daar, helemaal ingebouwd in een fort van koffers en weekendtassen. Konden die lui niet met de taxi naar het vliegveld? Ze waren vast rijk genoeg.

Gelukkig hoefde hij niet ver, na nog geen half uur wrong hij zich weer naar buiten en blokkeerde stoïcijns iedereen de weg op de smalle roltrap. Hij kon niet meer en overwoog even zelf in een taxi te stappen, maar verwierp die gedachte onmiddellijk. Op zijn budget waren zulke dingen niet mogelijk, niet als hij deze maand nog gewoon wilde eten.

Pas toen hij zijn gebouw aan het einde van de straat al kon zien kreeg hij een geniale ingeving: als hij zijn last stevig vasthield kon hij het pakket als een slee over de bevroren stoep met zich meetrekken. Voorzichtig begon hij vaart te maken, en de laatste meters rende hij. Bij de voordeur aangekomen kon hij een schaterlach maar net inslikken. Wat zouden de mensen wel niet denken? Holde hij hier als een kind over straat!

Ergens had hij het natuurlijk kunnen verwachten, vandaag wilde niets maar dan ook helemaal niets soepel verlopen. Op de lift in de hal was een geel papier geplakt: Wegens storing buiten gebruik. Onze excuses voor het ongemak. Excuses voor het ongemak? Ze mochten opflikkeren met hun ‘excuses voor het ongemak’, maar Lester was nu te dichtbij om te stoppen, te moe om te tieren. Tree voor tree begon hij het onding naar boven te slepen. Na deze tocht waren er maar twee toekomsten mogelijk: óf hij zou zo blij zijn thuis te zijn dat hij het nachtkastje zou vereren, als totem midden in de woonkamer zou zetten en aanbidden; óf hij zou voor eeuwig door de herinnering aan deze inspanning geplaagd worden en geen moment van zijn aankoop kunnen genieten. Het maakte niet uit, hij dacht al bijna niet meer na. Zijn bewegingen waren mechanisch geworden, zijn stappen het pompen van slecht geoliede zuigers, zijn adem het schuren van bijna tandloze raderen.

Zesde verdieping. Boven. Thuis. Eindelijk.

Zonder even te gaan zitten of ook maar zijn jas uit te doen scheurde hij zijn trofee open, de prooi die hij—toonbeeld van doorzettingsvermogen en primordiale kracht—geveld had. Hij was overwinnaar, hij was Hercules en Samson. Het nachtkastje zou hem aanbidden, het kastje en alle andere meubels. Enthousiast trok hij de onderdelen uit de doos. In zijn handen hield hij een klein hekje van goedkoop hout en een strak opgerolde lattenbodem. Hij gooide het pakket om en bekeek de grote sticker aan de andere kant. Daarop stond een kleine foto van een simpel kinderbedje—blankhouten hekjes en witte pootjes. Framstrümpl, heette het. Zo heette zijn nachtkastje niet.

Geen van de onderdelen overleefde de val uit het raam op de zesde verdieping. Lester Braam zelf ook niet.

~

Dit bericht is geplaatst in De Stad, Dromen, Voor Vandaag, Wanhoop met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

1 Reactie naar De Ongelofelijke Perikelen van Lester Braam

  1. Carla schreef:

    Oef!

    Super absorptie. Goed gescheven.

    Schok.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.